‘We gaan het gewoon doen’
Gesprek met Gerie & Frans
Om beter te begrijpen hoe veranderingen in de zorg er in praktijk uitzien, spraken we Wilma Pouwelse. Wat is het perspectief van zorgprofessionals? Hoe kijken zij naar de dubbele transitie? Wilma is locatiemanager bij de ZZG Zorggroep en zit al zo’n 40 jaar in het vak. Door de jaren heen heeft ze de zorg van dichtbij zien veranderen: van slaapzalen en vaste bad dagen naar persoonsgerichte zorg. Er zijn al grote stappen gezet tijdens haar carrière. Maar de realiteit van een transitie in de zorg kan ook weerbarstig zijn. Het kost soms bloed, zweet en tranen om dingen te veranderen. En dat mogen we niet uit het oog verliezen.
Wilma liep voorop. ‘We hebben geen vergaderruimte, dus we gaan naar de logeerkamer.’ Ze pakte haar sleutel, deed de deur open. ‘Hier slapen mensen die tijdelijk niet thuis kunnen wonen.’ Een klein kamertje, een bed, een kast, een tafel. We schoven aan. Wilma zette nog gauw een kop koffie. ‘Zo, waar gaan we het over hebben?’ zei ze
‘Ze zeggen dat je door kan gaan met je leven, maar dat is gewoon niet waar. Alles verandert zodra je man in een beschermde woonomgeving zit.’
We willen het met je hebben over de transitie die nodig is in de zorg. Maar laten we vooraan beginnen. Waar begon jouw carrière?
‘Heel lang geleden, in de jaren ‘80, begon ik in de ouderenzorg, in een verpleeghuis. Het was niet te vergelijken met nu. Er hingen vlaggen van de zorgorganisatie voor het gebouw. Er waren grote slaapzalen. Vaste bad dagen en dagen voor activiteiten. Mensen woonden er niet, ze waren ‘opgenomen’. Toen ik begon in het verpleeghuis was ik een van de weinigen zonder zorgopleiding – ik heb de sociale acad emie gedaan – en ik dacht meteen: dit moet anders kunnen.’
Wat merkte je op? Wat moest anders?
‘Dingen die nu heel vanzelfsprekend zijn. Echt álles gebeurde vanuit het systeem. Er was geen maatwerk, geen persoonsgerichte zorg. Dat stompte mensen af. En tuurlijk: medewerkers probeerden warm en liefdevol te zijn. Maar bewoners raakten hun eigenheid kwijt. Ze verleerden het om eigen keuzes te maken, of eigen handelingen te verrichten. Brood werd gesmeerd en in een plasticje klaargezet. Alle verzorgenden waren gediplo meerden. De dokter liep in een witte jas. Of je wel goed met meneer Jansen om kan gaan – daar ging het niet over. En bewoners konden echt wel genieten, ze deden leuke dingen. Maar eigen regie en autonomie, daar was geen sprake van. Ik werd niet gehinderd door de zorgbril. Ik dacht: waarom moet je nou per se maandagochtend om half 8 douchen? Dat is in het gewone leven ook niet zo. Het menseli jk maken van de zorg – dat is vanaf het begin mijn drijfveer geweest om dit werk te doen.’
Je ging dus tegen het systeem in. Hoe was dat?
‘Daar heb ik best veel last van gehad. Ik kwam soms in conflict met mensen die er werkten. Ik wilde zorg verlenen met aan dacht. Als ik meneer Jansen kon helpen met douchen, dan vond ik dat een moment om met elkaar in gesprek te gaan – zo zag de organisatie dat niet. Uiteindelijk heeft het wel gewerkt. Ik heb mensen meegekregen. Ik ben leidinggevende geworden. Het gebouw veran derde. En de tijd veranderde gelukkig ook.’
Hoe kijk je naar de huidige staat van de zorg?
'Vergeleken met vroeger is het natuurlijk veel beter. Er is meer ruimte gekomen voor het individu. We gaan nu veel meer uit van wat iemand zelf nog kan, wil en fijn vindt. Er is connectie met het netwerk van de bewoner. Persoonsgerichtheid is onderdeel geworden van het kwaliteitskader. Dat heeft zich door vertaald in de manier van wonen; die grote slaapzalen zijn allemaal veranderd in eenper soonskamers en appartementen.’
‘ Ik dacht: waarom moet je nou per se maandagochtend om half 8 douchen? Dat is in het gewone leven ook niet zo.’
' We kregen te maken met bewoners die zich meer gedroegen zoals thuis. Dat zorgde voor een cultuuromslag.’
Laten we eens inzoomen op het stukje wonen. Hoe ziet dat eruit binnen ZZG?
‘Ik zit nu 14 jaar bij ZZG. Vanaf het begin gaan we hier al heel erg uit van omgevin gen die zijn gericht op wonen en niet alleen op zorg. Dat verpleeghuis karakter moest eraf. Ik vind het heel mooi dat we er op die manier naar kijken. Dat mensen hier een nog zo gewoon mogelijk leven kunnen leven. Ze kunnen hier in de wijk wonen, onderdeel van de samenleving blijven, maar toch in een beschermde omgeving.’
Wat voor invloed heeft de veranderende woonomgeving gehad op het gedrag van mensen die bij ZZG woonden?
‘Dat veranderde mee. Er kwam meer eigen regie. Bewoners konden hun woning zelf inrichten. Het netwerk bleef meer betrokken. Het leven dat mensen voorheen hadden hield veel meer stand. En dat betekende ook iets voor ons, als zorgmedewerkers. We kregen te maken met bewoners die zich meer gedroe gen zoals thuis. Dat zorgde voor een cultuu romslag.’
‘ 80% is leven, 20% is zorg. Je ziet toch dat
de zorgopleidingen, de systeemwereld, en
de verwachtingen vanuit de maatschappij
op die 20% blijven zitten.’
Was die omslag lastig voor jullie als professionals?
‘Sommige medewerkers werden er heel blij van, anderen haakten af. Ik heb veel gesprekken met collega’s gevoerd. We deden scholingen en trainingen. We hebben de taal veranderd – ‘verzorgenden’ werden ‘woon begeleiders’. We schaften uniformeren af. We namen meer tijd om bewoners te leren kennen. We maakten de beweging van zorg naar leven. Ik zeg altijd: 80% is leven, 20% is zorg. Je ziet toch dat de zorgopleidingen, de systeemwereld, en de verwachtingen vanuit de maatschappij op die 20% blijven zitten.’
Eigenlijk komen medewerkers dus in een spagaat. Aan de ene kant zeg je: stel het leven van bewoners centraal. Aan de andere kant staan ze nog steeds in een systeemwereld die draait om protocollen. Klopt dat?
‘Zeker. Een heel klein voorbeeld: we kregen een nieuw cliëntendossier. Dat was digitaal. Dat is prima, handig en ook van deze tijd. Maar als je dan kijkt naar taal, dan schrik je je rot. Wij hadden al de omslag gemaakt naar termen als ‘je gaat verhuizen’, ‘je komt hier wonen’. Het nieuwe dossier is daar wars van. Daar gaat het nog steeds over ‘opnames’. Als iemand komt wonen is het een ‘mutatiefor mulier’ en geen ‘verhuisformulier’. Als je die woorden in stand houdt, houd je die werke lijkheid ook in stand. Sinds covid moeten we ook weer verplicht uniformen dragen. Dan zeggen medewerkers: ‘Wilma, dat past toch niet bij onze visie?’ En dan zeg ik: ‘Dat klopt’.’
‘ Uit ervaring weet ik: als we heel erg inzetten op de omgeving, op het gewone leven, blijft het gedrag van bewoners zo lang mogelijk gewoon.’
Als je alle vrijheid had, hoe zou je dan als professional het leven van bewoners het liefst willen ondersteunen?
'Altijd beginnen bij de leefwereld. Dat mensen een eigen appartement hebben. Waar bij wel gezamenlijkheid is, ruimte om elkaar te kunnen ontmoeten. Ik zie een omgeving voor me waarin het merendeel van het tijd wordt besteed aan het gewone leven, samen met het persoonlijke netwerk en de sociale omgeving waar je onderdeel van bent. Ik zou meer ‘gewone mensen’ betrekken die het leven met bewoners samen doen. Als je hier woont, met al die zorgprofessionals, dan be nader je alles wat je ziet gebeuren ook vanuit zorg. Is er iets met het gedrag? Dan wordt er een psycholoog benadert. Heb je pijn? Dan bellen we de dokter. Je kan je soms afvragen: is dat nou nodig? En ik ben trots op de or ganisatie waar ik voor werk. We doen heel veel dingen goed. Maar het mag allemaal net wat verder gaan. De laatste stap naar nog meer ‘gewoon leven’ – dat zou ik willen.’
Je zegt dat je de gemeenschap veel meer wil betrekken. Moet die professional dan nog 24 uur aanwezig zijn?
‘Dat vind ik moeilijk. Mensen wonen hier natuurlijk met een reden. Ze hebben serieuze zorg nodig. Maar uit ervaring weet ik: als we heel erg inzetten op de omgeving, op het ge wone leven, blijft het gedrag van bewoners zo lang mogelijk gewoon. Daardoor is interven tie misschien wel veel minder nodig.’
Er is veel te doen, Wilma. Waar moeten we beginnen?
‘Bij ZZG zeggen we: ga het maar gewoon aan. Dat is de mentaliteit die we nodig hebben. We moeten handelen met lef. Die systeemwereld, daar kom je bijna niet uit. Maar als je heel kleinschalig organiseert, met je eigen inv loeden, kun je ver komen. Je kunt veel van de grond krijgen. En toch zijn we onderdeel van een grotere organisatie en een systeem. Dat is altijd weer een uitdaging. We moeten blijven zeggen: we gaan het gewoon doen, en we zien wel hoe we het regelen.’